Op dinsdag 5 april 2011 werd in het Gentse NTG de Prijs voor Letterkunde van de Vlaamse Provincies uitgereikt: deze ging naar Willy Roggeman voor zijn dichtbundel Cadenas. Zie ook het eerdere bericht hierover op onze site.
U kan hier de teksten nalezen die door Kris Latoir, op verzoek van Willy Roggeman, werden voorgelezen tijdens de prijsuitreiking. De fragmenten houden rechtstreeks verband met de bekroonde bundel:
uit Psychosis 6. Notities over Poëtiek (Annex Documenta opus 86):
*
Een dichter schrijft een gedicht over de eros en zijn existentiële draagwijdte. Hij draagt het gedicht op aan zijn geliefde en noemt haar met de volledige naam in de opdracht. Hij weet niet meer wanneer hij het gedicht schreef. Mogelijk in 1952, waarschijnlijk in het voorjaar 1953. Het gedicht draagt de titel ‘Existenz’ en doorprikt de eros als maskerade, maar als een noodzakelijke maskerade. Vijfenvijftig jaar later, begin 2008, schrijft dezelfde dichter een gedicht aan dezelfde vrouw met wie hij de intieme relatie op principiële gronden in 1956 had verbroken. Het laatste gedicht telt 30 strofen. Het is geen suite van afzonderlijke, onafhankelijke gedichten. Het is een geheel: hét gedicht. Het heet ‘Cadenas. Het gedicht’. Iedere strofe telt 10 verzen. Ieder vers 10 lettergrepen. Een vierkant. Het gedicht wordt als boek gepubliceerd in vierkantformaat. Waar heeft de lyrische cel zich meer dan anderhalve eeuw schuilgehouden?
*
(…)
*
Het is steeds hetzelfde: een slag in het water, opspattend geweld, fontein en glinstering in het zonlicht, en precies dan zou je alles tot stilstand willen zien komen, dat wil zeggen: dit moment zou je eeuwig willen doen voortleven. Het gezond verstand grijpt in om vast te stellen dat ‘eeuwig’ een nulwoord is, zonder betekenis, zonder zin tenzij beelden en nog eens beelden. In deze fase van het proces word je sceptisch over al hetgeen je te beurt valt en in een dialectische beweging beslis je aan te tonen dat dit moment wel duurzaamheid kan worden verleend, niet in zijn naakte onmiddelijkheid, zo-iets is onmogelijk want wat je ervaart, is in zijn oorsprong reeds een vorm van ver-beelding, in beeld brengen van een nog onbekend, niet conventioneel aanvaard teken, ach het is een flits, een kramp, een fonteinstraal genot en pijn, het is analoog met een orgasme op zijn toppunt, je gaat op in alles en niets, je bent ook daar plots alleen, je bent zelfs niets meer tenzij hunker naar bestendiging ven het proces. En wat daarna gebeurt is niets anders dan de fanatieke wil tot bestendiging van het gebeurende gebeurde, het nog ongenoemde dat benoemd wil worden, en plots kantelt de verticale van het tijdeloze in de wetmatigheid van het gnomon. Je weet dat dit een verglijding naar de analogie is, dat je in het middellijke gestapt bent met de naaldscherpe herinnering aan het onmiddellijke dat alleen maar is terwijl het zich nietigt. Wat je nu nodig hebt, is blind vertrouwen in het raadsel der tekengeving en veel standvastigheid, Ausdauer (zoals je oud-professor het noemde tot slot van elke brief), je weet dat je geprikkeld moet blijven en dat denken en sensibiliteit een amalgaam moeten vormen. Terwijl je dat alles in een fractie van een sekonde met het denken bezegelt, besef je dat duur alleen buiten euforie kan worden gevormd in vele transformaties, spiegelingen, verdubbelingen en het negeren van het ik dat door zijn sier de weg naar het Zelf steeds verspert. Je schrijft een zin om hem meteen te schrappen. Je schrapt niet uit onzekerheid maar uit hybris. Je weigert immers dat je nog iets buiten de ontwikkeling van het grondakkoord wordt ingefluisterd. Later zie je in dat het grondakkoord ook illusoir is en dat de juiste tekenreeks uit de dodecafone opstelling moet worden gekozen. Dan ben je al op zoek naar een methode die de contradictie ontwikkelt of die speelt met de kwadratuur van de cirkel. En dergelijke meer. Er is gewoon werk aan de winkel en het uur ben je vergeten.
*
uit Psychosis 9. Dialogen over de gedichten van het ‘Opus Finitum’ (Annex Documenta opus 89):
(…) er zal steeds een onoverkoombare kloof blijven bestaan tussen poëzie en gedicht. Poëzie heeft als doel (heeft de bedoeling) mooi, lief, bevallig te zijn, ook wanneer zij op tijd en stond wat choqueert. Haast iedereen heeft het vermogen poëzietjes te verzinnen, zij zijn immers het product van een ‘stemming’, nooit een probleem van structurering van zich opdringende chiffres. Kinderen zijn vaak aandoenlijk verrassend poëtisch, het is een gevolg van de stemming die ontstaat door een blik op een nieuw stuk wereld of een onbekend gebleven gezichtpunt. Dat is eerlijke, vanzelfsprekende poëzie. Een gewone wisselwerking van onafhankelijke werelden die zich een ogenblik verenigen. Maar voor eens en voor altijd: poëzie en gedichten zijn totaal verschillende zaken. De criteria van beoordeling illustreren dat: schoonheid, mooi zijn, ontroeren, dat zijn geen criteria voor de degelijkheid van een gedicht. Het gedicht is in eerste instantie een produkt van ‘ver-dichting’. Er wordt een object gevormd dat in de dagelijkse empirie, ondenkbaar, onvoorstelbaar is. Om zich in zijn eigen woordenuniversum te bevestigen met het gedicht sterk zijn. Het biedt op zich steeds weerstand aan diegene die het benadert. Het geeft nooit zijn diepste wezen vrij, het verplicht bijgevolg ook tot uiteenlopende lectures die alle tot sofismen leiden. Het gedicht is een geometrische ‘figuur’ met linguïstische elementen en hyperlinguïstische centra waar de sensibiliteit over het parkoers beslist. Het heeft ook de mogelijkheden van dergelijke objecten uit de meetkunde in de ruimte, maar het is concreet en het heeft stoffelijke existentiële en mythische matière. Het desubjectiveert fenomenen, het minimaliseert particuliere gegevens. Voortdurend machtverheffing van transformaties en transparanties. Het gebruikt methodes uit de wiskunde en vormen uit de muziek, maar het doorziet de logica en vertoont steeds alogische, zelfs illogische krassen omdat de creativiteit binnen de logica en de wiskunde steeds ‘idealistisch’ is gegrondvest op apriori’s. Het gedicht kraakt veel apriori’s, het daagt de serie der contrasten uit en houdt voor dat er geen absolute contradictie kan zijn. (…)